Categorieën
Blogs

Discriminerende CBR-perikelen

|

Omwille van een taalbarrière een veel zwaardere maatregel met als gevolg: niet autorijden.

Ik steek het niet onder stoelen of banken dat ik vind dat de vorderingsprocedure van het CBR onvoldoende waarborgen bevat voor burgers. Zo nam ik nu ook met verbazing kennis van een besluit dat mijn cliënte ontving van het CBR. Anno 2020 – waarin een groot deel van Nederland de Nederlandse taal niet vloeiend spreekt – heeft het CBR kennelijk nog geen voorzieningen om in het kader van opgelegde maatregelen taalbarrières op te vangen. Mijn cliënte krijgt een veel zwaardere maatregel opgelegd enkel en alleen omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende zou beheersen. Hieronder licht ik de kwestie nader toe.

Inleiding

Mijn cliënte is in januari 2020 aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed van alcohol. De strafzaak dient nog plaats te vinden. Het alcoholpromillage zou 735 Ugl betreffen. Dit alcoholpromillage valt in de categorie van de cursus van het CBR en is te laag voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid.

In februari 2020 ontving cliënte een brief van het CBR waarin stond aangegeven dat zij een cursus alcohol en verkeer moest volgen. Ook moest zij de opleggingskosten ter hoogte van € 400 euro en de kosten voor de cursus ter hoogte van € 618 euro betalen. Cliënte wilde graag aanvullende informatie verkrijgen over de cursus en nam telefonisch contact op met het CBR. Aan haar werd door de telefoonmedewerkster medegedeeld: “U mag niet deelnemen aan de cursus, omdat u niet goed Nederlands spreekt. U ontvangt binnenkort een nieuw besluit van ons.

Kort daarop ontving cliënte een nieuw besluit. Aan haar is een veel zwaardere maatregel opgelegd. Zij moet namelijk meewerken aan een onderzoek naar de rijgeschiktheid. Dit betreft de zwaarste maatregel van het CBR. Ook moet zij de opleggingskosten betalen en de kosten van het onderzoek. Heel bijzonder is dat in de brief staat beschreven dat de uitkomst van het onderzoek kan meebrengen dat mijn cliënte op een later moment alsnog een cursus moet volgen.

Nog los van het feit dat ik de subjectieve conclusie van een telefonisch medewerkster van het CBR onvoldoende vind om te kunnen vaststellen dat een persoon de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om een cursus op te leggen, acht ik deze bevoegdheid van het CBR (neergelegd in artikelen 11, 12, 23 Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011) in strijd met de grondrechten en fundamentele beginselen van onze rechtsstaat.

Verschil consequenties cursus en onderzoek

Kosten

In de eerste plaats zijn de kosten van dit onderzoek aanzienlijk hoger dan de kosten van de cursus. Zo bedragen de kosten van het onderzoek € 834,–. De kosten van een cursus bedragen € 618,–. Het verschil bedraagt ruim € 200,–. Het CBR laat dit verschil voor rekening komen van burgers, terwijl het opleggen van de duurdere en zwaardere maatregel in deze situatie niet te wijten is aan het gedrag van burgers.

Consequenties

In de tweede plaats zijn de consequenties van een onderzoek ten opzichte van de gevolgen van een cursus dusdanig groter dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om enkel op grond van een taalbarrière deze maatregel op te leggen. Gedurende de cursus blijft een burger bevoegd om een motorvoertuig te besturen, echter gedurende het onderzoek naar de rijgeschiktheid wordt de geldigheid van het rijbewijs geschorst. Dit betekent dat een burger niet mag rijden. Dit heeft voor burgers enorm veel negatieve gevolgen. Burgers worden door een onderzoek naar de rijgeschiktheid aanzienlijk beperkt in hun bewegingsvrijheid. Wanneer dit enkel omwille van de taal wordt opgelegd is er sprake van een onevenredig zware inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in verhouding tot de grond waarop het besluit rust.

Onzekerheid met betrekking tot de uitkomst

In de derde plaats is de uitkomst van het onderzoek onzeker. Zo wordt in het merendeel van de gevallen waarin een onderzoek naar de rijvaardigheid wordt opgelegd, geoordeeld dat iemand ongeschikt wordt geacht om deel te nemen aan het verkeer. Na het goed afronden van de cursus is de vorderingsprocedure voorbij. Burgers weten bij een cursus wat zij kunnen verwachten. Bij het opleggen van een onderzoek is het volstrekt onduidelijk of en wanneer iemand weer mag deelnemen aan het verkeer. Dit heeft direct invloed op keuzes die burgers maken (denk hierbij aan: werkgerelateerde keuzes, vakanties, het bezoeken van vrienden en familie in het buitenland, privéaangelegenheden, de zorg voor kinderen etc.).

Onzekerheid met betrekking tot de duur

In de vierde plaats is het onduidelijk hoelang iemand niet mag deelnemen aan het verkeer. Zo komt het veel voor dat burgers gedurende minimaal een jaar niet mogen deelnemen aan het verkeer, omdat er volgens de arts sprake zou zijn van alcoholmisbruik in ruime zin. Een persoon zou dan gedurende minimaal een jaar moeten “stoppen” met dit alcoholmisbruik. Opvallend is wel dat maar zelden wordt geconcludeerd dat geen sprake is van alcoholmisbruik. De uitkomst van het onderzoek hangt volledig af van het oordeel van een arts. Een dergelijke toets over het wel of niet mogen deelnemen aan het verkeer vindt niet plaats bij een cursus.

In strijd met grondrechten

Door enkel omwille van de taalbarrière een zwaardere maatregel op te leggen, maakt het CBR zich mijns inziens schuldig aan schending van het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. Hierboven heb ik de zware consequenties van het onderzoek naar de rijgeschiktheid uiteengezet en vergeleken met de aanzienlijk minder ingrijpende gevolgen van een cursus. Het is sinds 1968 vaste rechtspraak van het EHRM dat een ongelijke behandeling van personen ontoelaatbaar is wanneer daarmee geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd en er geen redelijke of proportionele verhouding bestaat tussen dit doel en het gemaakte onderscheid. Het EHRM maakt gebruik van een ‘benadelingstoets’. Deze toets houdt in dat het Hof in het concrete geval nagaat of er daadwerkelijk sprake is van een nadeliger (dus verschillende) behandeling van één persoon of groep ten opzichte van een andere persoon of groep. (Bijvoorbeeld: EHRM 11 juni 2002, Willis t. het VK, EHRC 2002/62, m.nt. Gerards, § 40/41 en EHRM 13 juli 2000, Elsholz t. Duitsland, EHRC 2000/73, m.nt. Gerards, §§ 59-61.)

Het is geen onbekend fenomeen dat een groot deel van de Nederlandse bevolking van buitenlandse afkomst is en omwille daarvan de Nederlandse taal nog niet vloeiend begrijpt of spreekt. Veel instanties hebben hier voorzieningen voor. Wanneer de overheid consequenties verbindt aan gedrag van burgers, dient de overheid ervoor te zorgen dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld.

In Nederland heeft iedereen dezelfde grondrechten. Zo volgt uit artikel 14 EVRM dat het genot van de rechten en vrijheden die in het EVRM zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status. In Protocol 12 bij het EVRM is een algeheel verbod op discriminatie neergelegd. Ook in onze Nederlandse wetgeving wordt discriminatie verboden. Artikel 1 van onze Grondwet luidt: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Het gelijkheidsbeginsel is één van de fundamentele beginselen van onze Nederlandse rechtsstaat. In het kader hiervan rust er op de overheid een plicht om ervoor te zorgen dat er voorzien wordt in mogelijkheden om taalbarrières op te vangen. Maatregelen moeten worden genomen naar aanleiding van de aard van de gedraging en niet worden verzwaard enkel en alleen op grond van een taalbarrière. Wanneer de taal het criterium wordt op basis waarvan zwaardere maatregelen worden opgelegd, staan opgelegde maatregelen niet meer in evenredigheid tot de verweten gedraging. Bovendien vormt dit een risico voor willekeurig overheidsoptreden.

Niet noodzakelijk en alternatieve mogelijkheden

Er mag enkel een inbreuk worden gemaakt op grondrechten van burgers wanneer dit volstrekt noodzakelijk is. Daarnaast dient in alle gevallen te worden getoetst aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Ik stel mij op het standpunt dat het opleggen van een veel zwaardere maatregel omwille van een taalbarrière niet noodzakelijk is.

Er zijn alternatieve mogelijkheden.

  • Zo is het mogelijk om een Engelstalige cursus aan te bieden. Engels betreft een wereldtaal en wordt door de meeste mensen begrepen en gesproken.
  • Ook is het mogelijk om eenmalig de cursus in het Engels op te nemen en deze opname te verspreiden onder de cursisten.
  • Daarnaast is het goed mogelijk dat een burger zelf een tolk meeneemt naar de cursus die kan ondersteunen.
  • Het is een optie om burgers eerst de gelegenheid te bieden om een bepaald Nederlands taalniveau onder de knie te krijgen. Het besluit om deel te nemen aan de cursus kan dan worden opgeschort tot het moment dat een burger de Nederlandse taal in voldoende mate beheerst.
  • Ook is het mogelijk om in het besluit op te nemen dat de consequenties hetzelfde blijven als de consequenties die verbonden zijn aan de cursus. De kosten kunnen bijvoorbeeld worden verlaagd naar de kosten van de cursus. Daarnaast zou in het besluit kunnen worden opgenomen dat het rijbewijs van een burger geldig blijft gedurende de vorderingsprocedure. Anders dan nu het geval is, wordt met een dergelijke werkwijze tot op zekere hoogte recht gedaan aan het recht van een burger om op een gelijke wijze behandeld te worden als Nederlandstalige burgers. Ook staat een dergelijke werkwijze meer in verhouding tot de aard van de verweten gedraging.

Er kunnen inmiddels behoorlijk wat kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de vorderingsprocedure van het CBR. Ik stel mij op het standpunt dat deze procedure eens flink onder de loep moet worden genomen. De maatregelen die worden opgelegd zijn ontzettend duur en de gevolgen voor burgers kunnen zeer ingrijpend zijn. De procedure moet met betere waarborgen voor burgers worden ingekleed en gelijke gevallen (ondanks verschillen in taal) moeten gelijk worden behandeld.

It’s easy: treat equal cases equally.

Deel deze pagina

Door Mr. Wilke Koopmans

Strafrecht Advocaat